Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘Ook zij kunnen moed bewijzen:
‘Vaak hoor ik uw geweren ruisen,
Gij genius der moedigen! En de lust die dorst
Naar wond’ren van uw heldenvolk te luist’ren
Ze sterkt me vaak mijn levensmoede borst;
Maar liever blijft ge bij uw stille laren
Waar de kunstenaar werelden leven geeft,
Waar rond de majesteit van het onzichtbare
Een edele dichtersgeest zijn sluiers weeft.’
(id.; v. 25-32)
Er gebeuren grootse dingen, en daarom moet er ook groots gedicht worden, denkt
Hölderlin. Voor hem was
de tijd van de hymnen aangebroken.’
(Bladzijde 52) Morgen verder met Hoofdstuk 4.