Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Dat hoogste punt kun je ook zelfbeschikking of vrijheid noemen, waarmee je in
een handomdraai uit de woestenij
van de abstracties in het land der levenden belandt. Zo hadden die subtiele
manoeuvres van de denkbeelden hun
uitwerking op de jonge mensen in het Stift en ook op Hölderlin: als scheppende
zelfmachtiging.
Eigenlijk had Hölderlin die filosofische steun niet eens nodig, want zijn
passie was sterk genoeg, en bovendien
waren er twee studiegenoten die een dichtersclub hadden opgericht waar Hölderlin
lid van werd, Christian Ludwig
Neuffer en Rudolf Magenau. Ze noemden zich, naar een nieuwe woordvorming van
Klopstock, de ‘Aldermänner’.
Ze kwamen minstens eenmaal per maand bijeen, soms ook vaker, en op elke sessie
moest telkens een lid een
eigen gedicht voordragen, dat daarna kritisch besproken werd. Er werd ook over
essays met poëtologische onder-
werpen gediscussieerd; die werden daarna in een archief bewaard. Bovendien
reciteerden ze lievelingsgedichten
waaraan ze zich maten, Klopstock, Stollberg, maar vooral Schiller.’
(Bladzijde 54-55) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.