Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Soms ging het er bij de ‘Aldermänner’ ook vrolijk aan toe, met drank.
Maar Hölderlin wilde vooral een ernstige
sfeer. Magenau heeft later een van die bijeenkomsten beschreven: ‘Ons onderdak
was een piepklein tuinhuisje,
en er was geen gebrek aan rijnwijn. We zongen aan één stuk allemaal vrolijke
liedjes. Voor de punch hadden we
Schillers “Lied an die Freude” gereserveerd. Ik ging de punch halen. Toen ik
terugkwam was Neuffer ingeslapen,
en Hölderlin stond in een hoek te roken. Dampend stof de punch op tafel. En nu
moest het lied beginnen, maar
Hölderlin wilde dat we ons eerst van onze zonden zouden reinigen aan de
Castalische bron. Naast de tuin stroomde
de zogenaamde filosofenbron, H[ölderlin]s Castalische bron. We liepen er door de
tuin naartoe en wasten ons gezicht
en onze handen; plechtig kwam Neuffer aangelopen, dat lied van Schiller, zei
Hölderlin, mag niet gezongen worden
door een onreine man! Nu begonnen we te zingen; bij de strofe “Dit glas op de
goede geest” kwamen er lichte tranen
in Hölderlins ogen, vol bezieling hief hij zijn beker uit het venster naar de
hemel en brulde ” Dit glas op de goede geest”,
zo hard dat de echo in het Neckardal weerklonk.’ ‘
(Bladzijde 55) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.