Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘In het zogenaamde Bundesbuch van de ‘Aldermänner’ zijn drie gedichten
van Hölderlin opgenomen, het ‘Lied
van de vriendschap’, het ‘Lied van de liefde’ – het enige van de drie dat,
licht bewerkt, tijdens Hölderlins leven in
druk verscheen – en ‘Aan de stilte’.
Opvallend aan het ‘Lied van de liefde’ is hoe kuis de dichter het
onderwerp benadert. Er borrelt ‘engelenvreugde’
op, er ‘liefkozen’ briesjes ‘met de bloemen op de beemd’, de liefde wiekt
met haar ‘serafijnenvleugel’ (MA I, 89 ev.)
Er is sprake van liefde in weidse, kosmische en etherische zin, niet in intieme,
warme, ook lichamelijke zin. Het gedicht
‘Aan de stilte’ varieert dat motief van de allesomvattende liefde, al
verschijnt er, bijna schuchter, toch een bruid: ‘Als een
droom vervliegen eeuwigheden/ Slaapt de jongen in de armen van zijn bruid’ (MA
I, 92). Het lied over de vriendschap
heeft meer betrekking op één bepaalde situatie; het viert op verheven toon het
gezellig samenzijn rond de wijnbeker:
‘Vurig arm in arm verstrengeld/ dronken van begeestering/ zingen we ons
vriendschapslied’ (MA I 92). Ze voelen zich
een samenzweerderig genootschap – gericht tegen de ‘ijdele tand’ van de
wereld, hun staat iets beters en heldhaftigers
voor ogen: het gaat erom God en vaderland, misschien zelfs zichzelf ervoor op te
offeren, al is nog niet te zien waarvoor
precies en tegen welke vijanden.’
(Bladzijde 55-56) morgen verder met dit hoofdstuk 4.