Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Terwijl ze eerder nogal didactisch, algemeen en retorisch was geweest, werd ze
nu persoonlijk, intiem en expressief.
Zocht men enerzijds het leven in de literatuur, omgekeerd lieten mensen zich
door de literatuur voorbeelden voor
hun leven geven. Het grensverkeer tussen leven en literatuur was druk – in beide
richtingen. Mensen probeerden te
leven wat ze gelezen hadden. Ze trokken Werthers kleren aan of gedroegen zich als
Schillers Karl Moor. Ze streefden
naar belevenissen volgens het literaire draaiboek dat de rollen al heeft
verdeeld, de sfeer heeft bepaald en de handeling
vastgelegd. In die periode van subjectiviteit ging er van de literatuur een
kracht uit die het leven ensceneerde. Wat voor
de grote literatuur juist was, kon voor de zogenaamde populaire literatuur op
lager niveau niet anders zijn, bijvoorbeeld
de familieromans van Lafontaine, de roversverhalen van Goethes zwager Christian
August Vulpius, en de romans over
geheime genootschappen van Carl Friedrich August Grosse (en Schiller). Op beide
niveaus was een verliteraturisering
van het leven mogelijk. De identificatie met literaire voorbeelden hield de
belofte in uit de dagelijkse rituelen van een
voorbijgaand leven veelbetekenende momenten te halen.’
(Bladzijde 60-61) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.