Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Een gedicht met de titel ‘Ik haat mezelf…’ brak hij af en liet hij
onvoltooid liggen:
‘Ik haat mezelf! Een walgelijk ding
Het menselijk hart, zo kinderlijk zwak, zo trots,
Zo vriendelijk…
En dan weer zo geniepig! weg! ik haat mezelf!
Zo dweperig als de vlam des dichters het verwarmt,
En ha als een vriendeloze zich
Aan onze zijde vlijt, zo trots zo kil!
Zo vroom als de levensstorm
De nek ons breekt.’
(MA I, 78)
Als Hölderlin was doorgegaan met het oproepen van zijn tegenstrijdigheden, dan
had hij misschien ook de
tegenstrijdigheid ter sprake gebracht waarmee hij in toenemende mate worstelde,
namelijk die tussen het
traditionele christelijke geloof waarmee hij was opgegroeid en de klassieke
wereld, die voor hem in toene-
mende mate religieuze betekenis kreeg. Het zal Hölderlin steeds meer van zijn
tijdgenoten onderscheiden
dat hij de religieuze betekenis van de Klassieke Oudheid serieus nam.’
(Bladzijde 62-63) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.