Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Schillers oproepen van de Griekse godenwereld heeft bepaald iets geleerds.
Maar de bijna encyclopedische
breedvoerigheid kan niet de existentiële obsessie verhullen waarmee Schiller het
mythische bewustzijn onderzoekt
om een verdwenen levenskracht te kunnen begrijpen en er zo mogelijk grip op te
krijgen. Want het eigenlijke onder-
werp van Schiller is niet geleerde kennis over de Klassieke Oudheid, maar het
wereldconcept dat later door Nietzsche
‘dionysisch’ is genoemd. Het gaat om de levenskracht die aan het leven de
volheid van het feestelijke teruggeeft, in de
liefde, de vriendschap, de politiek en de natuur. De mythische zin stelt de mens
in staat zich met al zijn zinnen in de we-
reld thuis te voelen. Maar daarmee is het gedaan in het christelijk tijdperk en
daarna in de geseculariseerde moderne
tijd – en om dat contrast is het Schiller te doen. Wat bij Hölderlin later
‘Godennacht’ zal heten, beschrijft Schiller zo:’Werk’loos
keerden naar het dichtersland/ Terug de goden, voor een wereld nutteloos/ Die,
ontgroeid nu aan hun leiband,/ Voor zelf te
zweven koos.’ ‘
(Bladzijde 64) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.