Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 5
‘Ze verwachtten grote dingen van hem. In hun correspondentie van na hun tijd in
het Stift komt regelmatig de
vraag voor: en wat doet onze Renz? ‘Hij heeft zijn talenten begraven,’
schreef Hegel met kerst 1794 aan Schelling,
‘het is beslist de moeite waard hem aanleiding te geven of hem aan te moedigen
zijn vast en zeker grondige onder-
zoekingen over belangwekkende onderwerpen bijeen te brengen.’ (Hegel, Briefe I,
12.). Hij moet worden geprikkeld,
schreef Hegel niet veel later aan Schelling, ‘er lijkt in zijn karakter iets
wantrouwends te zitten dat hem ervan weer-
houdt te publiceren, hij werkt alleen voor zichzelf, hij vindt anderen de moeite
niet waard iets voor hen te doen, of hij
vindt zijn kwaal te ongeneeslijk. Is jouw vriendschap niet in staat hem ertoe te
brengen tegen de thans heersende
theologie te polemiseren?’ (Id. 18). Schelling antwoordde dat het met Renz
wanhopig was gesteld, hij verroerde zich
niet, terwijl er zoveel bij hem braak lag; als hij ertoe aangezet kon worden zich
te uiten, dan zouden er krachten worden
opgeroepen om nieuwe geesten te wekken.
Kennelijk rekenden de vrienden Renz tot hun conspiratie gezelschap, dat zich
in staat achtte het geestelijke leven te
vernieuwen.’
(Bladzijde 68-69) Morgen verder met dit hoofdstuk 5.