Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 5
‘Hij hoorde bij de ‘onzichtbare kerk’. Maar Renz gaf de voorkeur aan de
gewone onzichtbaarheid. Hij bleef als vicaris,
daarna diaken en predikant op het platteland. Toen de universiteit van Tübingen
hem een leerstoel aanbood, wees hij
die af. Maar Schelling bleef Renz in het oog houden. Hij zette zich nog in 1812,
toen hij zijn oude vriend Hölderlin allang
vergeten was, voor Renz in om hem op een leerstoel in Würzburg te krijgen (vgl.
Tilliete, Schelling, 258). Maar ook dat
kon Renz niet uit zijn schulp lokken.
Van die mysterieuze trawant van de drie later beroemde persoonlijkheden is
geen woord overgeleverd, en het prikkelt
de fantasie je voor te stellen dat die hoogbegaafde jongen stiekem toch iets had
uitgebroed dat uiteindelijk ontdekt zou
worden en waarover de wereld versteld zou staan. Renz was altijd de beste
geweest, misschien zou hij het dan opnieuw
zijn? Renz – de Kaspar Hauser of zelfs de geheime koning van de filosofie? In elk
geval een onderwerp voor een roman.
Binnenkort meer. Hopelijk.
Renz, Neuffer en Magenau werden allen predikant, en Hölderlin, die voor
zichzelf al de beslissing had genomen dat
beroep niet uit te oefenen, moest nu zijn moeder behoedzaam bijbrengen dat haar
verwachtingen voorlopig teleurgesteld
zouden worden.’
(Bladzijde 69) Morgen verder met dit hoofdstuk 5.