Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 5
‘Zijn omgangsvormen vallen in de smaak; maar helemaal rijp schijnt hij nog niet
te zijn, en ik verwacht niet dat zijn
kennis en zijn gedrag erg degelijk zijn.’ (MA II, 578)
Bij die eerste ontmoeting was Hölderlin zeer gespannen. De verering die hij
zijn idool toedroeg, remde hem. Hij
vreesde ook dat Schiller zijn hymnen het werk van een epigoon zou vinden.
Hölderlin zelf heeft van die eerste ont-
moeting geen uitvoerige beschrijving gegeven en heeft alleen in een gesprek ooit
opgemerkt dat hem de nabijheid
‘van die grote man zeer ernstig’ had gestemd (geciteerd naar Borcherdt, 113).
Op Schillers voorspraak nam Charlotte von Kalb de jonge Hölderlin als leraar
van haar tienjarige zoon aan. Hölderlin
was er heel gelukkig mee, vooral omdat hij in de buurt van Schiller zou komen en
hij steun van hem verwachtte. Bij hun
eerste ontmoeting had hij nog niet de moed gehad daarover te praten. Pas een
halfjaar later durfde hij het aan. Aan een
uitvoerige brief waarin hij hoofdzakelijk rekenschap aflegde van zijn
pedagogische activiteiten, voegde hij het tijdens de reis
naar Woltershausen geschreven gedicht ‘Het lot’ toe, ter beoordeling en ter
publicatie in ‘Neue Thalia’.’
(Bladzijde 72-73) Morgen verder met dit hoofdstuk 5.