Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 5
‘Bij die gelegenheid eiste ze via broer Karl ook haar brieven aan Hölderlin
terug. In zijn antwoord op Karls verzoek
beschreef Hölderlin vrij uitvoerig hoe hij de relatie met Elise intussen zag, en
vooral welke conclusies over zijn ka-
rakter daaruit vielen te trekken: ‘De brieven die ik je zou moeten sturen,
volgens de opdracht die je hebt gekregen,
zullen waarschijnlijk in Nürtingen liggen. Hier heb ik er geen. Ik ken mijn hart
en weet dat het moest komen zoals
het gekomen is. Ik heb in mijn mooiste levensdagen menige kostbare dag treurend
doorgebracht, omdat ik lichtzin-
nigheid en minachting moest verduren, zolang ik niet de enige was die om een hand
dong. Nadien vond en gaf ik
genegenheid, maar het was niet moeilijk te voelen dat mijn aanvankelijke grote
aandeel in het onverdiende lijden
dat ik moest doorstaan, verdwenen was. In het derde jaar van mijn verblijf in
Tübingen was het voorbij. De rest was
oppervlakkig.’ Dan volgt er een opmerking die raadselachtig blijft: ‘Ik heb
er genoeg voor geboet dat ik nog in mijn
laatste twee jaar in Tübingen met een belangeloze belangstelling heb geleefd. Ik
heb er genoeg voor geboet door de
frivoliteit die daardoor in mijn karakter is geslopen en waaraan ik me door
onuitsprekelijk pijnlijke ervaringen weer heb
ontworsteld’ (12 februari 1798; MA II, 682).’
(Bladzijde 75) Morgen verder met dit hoofdstuk 5.