Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 6
‘De brief moest daarbij helpen. Enkele maanden later, in de zomer van 1794,
werd bij de verloofde van Neuffer
tering in een vergevorderd stadium geconstateerd. Ze zou nog maar enkele weken te
leven hebben. Neuffer was
wanhopig en gaf meermaals uiting aan zijn wens zich van het leven te beroven. Nu
kon de vernieuwde vriendschap
zich bewijzen. Hölderlin troostte zijn vriend door een beroep te doen op diens
zelfrespect, dat door het noodlot niet
aangetast of zelfs gebroken mocht worden. Door de pijn die hij lijdt ‘rijpt de
mens tot man’, schrijft hij, ‘het vorstelijke
bewustzijn naamloze pijn bedwongen te hebben zal je geleiden’ (25 augustus
1794, MA II, 546).
In die brief deed Hölderlin tegenover zijn vriend een opmerkelijke
bekentenis: ‘Ik ben door de liefde nooit gelukkig
geweest, en ik weet niet of ik het ooit zal worden, maar ik ben vaak
onuitsprekelijk gelukkig geweest door jou’ (MA II, 547).
‘Door de liefde nooit gelukkig’ – die indruk dringt zich inderdaad op bij
zijn liefdesaffaires met Louise Nast in Maulbronn
en Elise Lebret in Tübingen. De relaties waren niet erg diepgaand, en zolang ze
duurden was er weinig sprake van geluk,
en toen ze eindigden was er weinig sprake van ongeluk – al bleef hij er wel
schuldgevoelens aan overhouden. Hij was in
elk geval opgelucht toen ze beiden een andere partner vonden.’
(Bladzijde 79) Morgen verder met dit hoofdstuk 6.