Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 6
‘Wat hij aan zijn moeder schreef, wilde hij Elise zelf niet zo zeggen, Dat
moest zijn moeder doen, of ze moest
haar in elk geval meedelen dat hij op reis was en niet aan schrijven toekwam. Hij
ging haar dus uit de weg. Het
liefst wilde hij met de hele affaire niets meer te maken hebben. Een paar weken
later stuurde zijn moeder enkele
ingesloten brieven van Elise aan hem. Hij zag dat ze gepostdateerd waren, om
welke reden dan ook. ‘Zoiets vals
kan ik niet verdragen, en de brieven zijn ook wat leeg’, schreef hij aan zijn
moeder en hij sloot af met enkele zinnen
die haar moesten geruststellen: ‘Maar het is overigens goed dat ik af en toe
door de herinnering aan mijn oude dwaas-
heden, die ook iets goeds hebben, voor nieuwe dwaasheden gewaarschuwd wordt,
hoewel de gelegenheid ertoe in dit
kluizenaarsbestaan geheel ontbreekt’ (30 juli 1795, MA II, 543).
Dat was vermoedelijk niet helemaal correct. Want in Waltershausen was er nog
Charlottes tweeëntwintigjarige gezel-
schapsdame, Wilhelmine Marianne Kirms. Ze was er in dienst sinds ze zich in 1792
uit een ongelukkig huwelijk had los-
gemaakt.’
(Bladzijde 80) Morgen verder met dit hoofdstuk 6.