Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 6
‘Hyperion beschrijft zijn vriend het verhaal van drie ontmoetingen, waarin
de vurig verlangde eenheid oplicht
en weer verdwijnt. De Griekse bevrijdingsoorlog speelt in het fragment nog geen
rol, slechts in één passage is
er sprake van ‘misnoegen over de huidige toestand van Griekenland (MA I, 494).
Je vermoedt dat het om de
gebeurtenissen van 1770 en de gevolgen ervan gaat, die pas in de definitieve
versie van de roman uiteengezet
zullen worden.
Hyperions brieven beginnen met de beschrijving van zijn vroegere wanhoop. De
oorzaak ervan was dat de
‘verbroedering met de mensen hem niet was gelukt’ (MA I, 494). De ‘heilige
uitwisseling’ (id.), zoals hij het innige
samenzijn noemt, had niet plaatsgevonden. Alles en iedereen was kil en
onverschillig jegens elkaar. Uiteindelijk
durfde hij het niet meer aan om ‘zijn oog […] naar de mensen op te slaan’
(MA I, 491). Er kwam een starre leven-
loosheid over hem, slechts af en toe onderbroken door een kortstondige opleving
die tot aan de geestdrift kon
reiken. Maar zulke euforische toestanden duurden niet lang. Het was
waarschijnlijk alleen maar de ‘trots’, vermoedt
Hölderlin, die zich tegen de ‘almacht’ (id.) van de wanhoop roerde. Maar
toen brak in zijn ‘duisternis’ de lente aan,
tegen de ‘almacht’ van de wanhoop nu dus de ‘almacht van de natuur’.’
(Bladzijde 89-90) Morgen verder met dit hoofdstuk 6.