Weer verder met ‘’Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 6
‘Alleen in het zalige ogenblik van de directheid geschiedt de volledige
overgave, zonder storende zelfzucht. De
liefhebbende persoon gaat in de liefde op. Maar door het ontwaken van een
zelfbewustzijn dat argwanend en
zichzelf pijnigend op krenking loert, is het met de overgave gedaan. De
volmaaktheid van Milete is onverdraag-
lijk voor Hyperion, en haar zelfgenoegzaamheid kwetst hem. ‘Ze moest over me
komen, die wanhoop, zodat het
heerlijke wat ik liefhad zo heerlijk was dat het mij niet nodig had’ (MA I,
496).
Melite heeft hem niet nodig, ze belichaamt een zelfgenoegzame vorm van zijn
die hem uitsluit – dat is de eerste
vernedering. De tweede vernedering komt daaruit voort: hij is niets, zij is
alles. Alleen het contact met haar behoedt
hem ervoor in het niets te vallen dat hijzelf is. In plaats van overgave het
gevoel van volkomen afhankelijkheid. Het
bewustzijn dat hem op zichzelf teruggeworpen heeft, opent een afgrond van
wantrouwen, tot aan vijandschap toe.
Hij kan het haar niet vergeven dat hij haar nodig heeft en dat hij niets is
zonder haar. Dat houdt hij niet uit. De uitweg
voor een ‘gewone ziel’ is het ressentiment, in de woorden van Hyperion:’Net
als de gewone zielen zocht ik troost voor
mijn niets door het grote te verkleinen’ (MA I, 501).’
(Bladzijde 90-91) Morgen verder met dit hoofdstuk 6.