Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Later hoorde hij in de professorenclub dat het niemand minder dan Goethe was
geweest die hij even voordien
had ontmoet: ‘De hemel helpe me om mijn ongeluk en mijn domme streken goed te
maken’ (MA II, 553 ev.).
   De eerste ontmoeting met Goethe verliep dus totaal ontmoedigend, maar
   verheffend was de ontmoeting met
Fichte, naast Schiller en Goethe de derde grote geestelijke gebeurtenis in Jena.
Op dat moment was het voor
hem zelfs de belangrijkste. ‘Fichte is nu de ziel van Jena. En godlof dat hij
het is!’ schreef hij aan Neuffer,’ik ken
verder geen man met zulk een diepgang en geestelijke energie’ (MA II, 553).
   Toen Fichte naar Jena kwam, was hij al beroemd. Zijn carrière was begonnen
   met een gebeurtenis waar ieder-
een nog over sprak toen Hölderlin de nieuwe ster aan het filosofisch firmament
ontmoette.
   Johann Gottlieb Fichte, in 1762 geboren als zoon van een ambachtsman, had na
   een studie theologie en rechts-
geleerdheid aanvankelijk zijn brood verdiend als huisleraar. Een van zijn
leerlingen koesterde de wens om door hem
in de filosofie van Kant ingeleid te worden. Fichte begon aan de ‘Kritik der
reinen Vernuft’, die hem tot dan toe door
de gecompliceerdheid ervan had afgeschrikt, en werd zo meegesleept dat hij meteen
in de zomer van 1791 naar
Königsberg reisde om de grote filosoof op te zoeken; maar die hield hem eerst op
afstand, want hij begon last te
krijgen van zijn intussen talrijke bewonderaars.’
(Bladzijde 99-100) Morgen verder met dit hoofdstuk 7.