Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Er gaat een andere toegang voor hem open: het is een intuïtief ervaren van
de natuur, dat vervolgens in het
poëtische woord niet alleen wordt vastgehouden, maar ook in zijn volle rijkdom
ontvouwd wordt, zoals in de na-
tuurbeschrijvingen van het Hyperion-fragment: ‘Ik weet niet wat me overkomt als
ik haar aanschouw, die ondoor-
grondelijke natuur; maar het zijn heilige zalige tranen die ik ween ten overstaan
van de gesluierde geliefde. Mijn
hele wezen verstomt en hoort toe, als de lichte geheimzinnige ademtocht van de
avond me tegemoetwaait. Ver-
loren in het verre blauw kijk ik vaak naar de ether, de heilige zee in, en het is
alsof de poort van het onzichtbare
voor mij opengaat en ik met alles wat om me is verga’ (MA I, 509).
Hier heft het concrete zich op. Het ik stuit niet, zoals wel bij Fichte, op de
weerstand van een niet-ik. Het gevoel
van de eigen persoonlijkheid verdwijnt in de verrukkingen van het wegglijden naar
het bergende zijn van de natuur.
Een erotisch getinte vereniging. Een onderdompeling in de ‘heilige zee’, een
overgaan door de ‘poort van het inzicht-
bare’. Maar ook als het ik in dergelijke extasen verdwijnt blijft het toch op
zijn minst behouden als toneel van die gran-
dioze verbintenis met de natuur. En zo kwam het dat ook de overwinning op Fichte
binnen zekere grenzen bleef. Met
Fichtes ‘ik’ binnendringen in het geheim van de wereld: zo ging niet alleen
Hölderlin te werk, maar ook de romantici,
die nu langzaam Jena binnendruppelden.’
(Bladzijde 103-104) Morgen verder met dit hoofdstuk 7.