Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Tijdens zijn studie van Fichte voerde hij verdere veranderingen in zijn
‘Hyperion’ door, waarin zijn verschil van
mening met Fichte ingevlochten is. In het prozaconcept voor een geplande
metrische versie, begin 1795 ontstaan,
beticht Hyperion zichzelf bijvoorbeeld van meedogenloosheid jegens de
natuur:’Ik sloeg geen acht op de hulp waar-
mee de natuur de grote zaak van de vorming van de mens tegemoetkomt […] want ik
wilde haar volledig beheersen’
(MA I, 511). Maar die Hyperion is nog steeds door Fichtes grandioze subjectivisme
aangestoken, voor zover hij de
geestelijke inhoud van de natuur nog geheel op het conto van het subject
schrijft. Wat de natuur voor de mens is, dat
is ze niet vanuit zichzelf, objectief, maar doordat hij die zelf bezielt, dus
subjectief. ‘Ik weet dat alleen behoefte ons
aanzet om aan de natuur een verwantschap met het onsterfelijke in ons te geven en
om in de materie een geest te
veronderstellen, maar ik weet dat die behoefte ons daartoe het recht geeft. Ik
weet dat we daar waar de fraaie vormen
van de natuur ons de aanwezige godheid verkondigen wijzelf de wereld met onze
ziel bezielen, maar wat is er dan dat
niet door ons zo is wat het is?’ (MA I, 513).’
(Bladzijde 106) Morgen verder met dit hoofdstuk 7.