Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Dat is nog puur transcendentalisme: de hogere betekenis komt nog niet
vanuit het object, maar vanuit het
subject, ook en juist het goddelijke. Maar de drang om vanuit de subjectieve
benauwenis naar het opene te
gaan, is steeds voelbaar. Het goddelijke mag zich dan in de mens tonen, maar het
is niet gewoon maar inbeel-
ding. Het is iets objectiefs dat bestaat en dat we kunnen ontmoeten. Dat is de
kern van het poëtische werk van
Hölderlin tot aan het eind: wat is het dat ons ontbreekt, waarnaar we verlangen,
dat ons op vervulde ogenblikken
ontmoet en dat je dan ‘het goddelijke’ kunt noemen? Bestaat dat, bedenk ik
het alleen maar, of waar ergens tussen
die twee heeft het zijn werkelijkheid?
Bij Fichte, de grote animator van Hölderlin in die maanden, ligt het
zwaartepunt duidelijk in het subject – alles gaat
daarvan uit en komt daar ook weer terug. ‘De bron van alle realiteit is het
ik,’ verklaart hij, en dientengevolge:’alle rea-
liteit van het niet-ik is iets wat uit het ik komt.’ Die overwegingen lijken
monstrueus als wordt gedacht dat daarmee een
buitenwereld wordt ontkend en een absoluut solipsisme wordt verondersteld. Maar
dat is bij Fichte niet het geval. Van-
zelfsprekend bestaat er ook voor hem ‘buitenwereld’.’
(Bladzijde 107) Morgen verder met dit hoofdstuk 7.