Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Het hielp weinig dat Fichte zich verzette tegen het misverstand dat zijn
ik-filosofie meedogenloosheid en egoïsme
rechtvaardigde. Daarom kreeg hij ook ruzie met de lawaaierige studenten in Jena,
die zich deels op hem beriepen,
Hij maakte zich gehaat bij hen, en ze gooiden stenen naar zijn huis. Hij vluchtte
naar Ossmannstedt, en Schiller
schreef aan Goethe dat er vanuit Jena weinig te melden viel, ‘want met onze
vriend Fichte is de rijkste bron van ab-
surditeiten opgedroogd’ (15 mei 1795; Goethe 8. I, 77).
De nieuwe begeerte om een ik te zijn, kreeg door Fichte een machtige impuls.
Die bevorderde de jeugdcultus van
de nieuwe wilden, die Goethe in ‘Faust II’ inspireerde tot spottende
versregels die hij in die tijd schreef:’Is iemand al
de dertig gepasseerd,/ dan is hij wel zo goed als dood./ Het is het best elkander
tijdig dood te slaan’ (Goethe 8.I, 175).
De Sturm en Drang had dat soort gemoedsbewegingen voorbereid. In die traditie
leerde je een koppige betrokken-
heid op jezelf, die zich verzette tegen de conventies van de samenleving.’
(Bladzijde 108) Morgen verder met dit hoofdstuk 7.