Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Hölderlin zag in Fichte, zoals Hegel aan Schelling schreef, een ‘titan
die voor de mensheid strijdt’ (MA III, 584).
Maar Hölderlin stond bepaald niet onkritisch tegenover Fichte, zoals we al
hebben gezien. Hij zocht naar wegen
met hem en boven hem uit. Maar de prikkels die van Fichte uitgingen, greep hij
begerig aan. We noemen nog
twee ideeën van Fichte die Hölderin ook tijdens de veranderingen van
‘Hyperion’ overnam.
In de eerste plaats de idee dat er in de mens een aandrift tot eindeloze
expansie bestaat, een kracht die pas
tot het bewustzijn doordringt als ze op de weerstand breekt. Bewustzijn moet dan
dus worden opgevat als oer-
smart. Het ontwaken van het bewustzijn is verbonden met het lijden aan de
groeiende beperking; de innerlijke
oneindigheid sterft. In het prozaconcept voor de metrische versie van
‘Hyperion’ vindt Hölderlin voor die idee van
Fichte de volgende formulering: ‘Nu voelen we diep de beperking van ons wezen,
en de afgeremde kracht verzet
zich ongeduldig tegen haar ketenen, en toch is er iets in ons dat die ketenen
graag behoudt – want als het godde-
lijke in ons door geen weerstand zou worden beperkt, wisten we van niets buiten
ons en dus ook niets van onszelf,
en van zichzelf niets weten, zich niet voelen en vernietigd zijn, is voor ons een
en hetzelfde’ (MA I, 513).’
(Bladzijde 109) Morgen verder met dit hoofdstuk 7.