Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 7
‘Die is niet zomaar gelijk aan de categorische imperatief van Kant. Want het
zuivere ik, dat als een geweten
werkt, is betrokken op één individualiteit. Het is de zuivere vorm juist van
die individualiteit, haar innerlijke telos.
De ‘heilige wet’ is de individuele wet van de zelfwording: ‘het gebruik van
zijn krachten of de voortbrengselen er-
van’, schrijft hij aan zijn broer,’kan niemand ontzegd worden op een manier
die hem er min of meer van weer-
houdt zijn doel, de hoogst mogelijke zedelijkheid, nader te komen’ (id.). Maar
die ‘hoogst mogelijke zedelijkheid’
heeft altijd een individuele gedaante.
Dat Fichte het zuivere ik intussen niet als iets individueels maar als iets
algemeens opvat, is een heel ander
verhaal. Hölderlin is vrij genoeg zijn Fichte te plooien naar de manier waarop
hij hem kan gebruiken. Voor hem
betekent de toenadering van het zuivere ik in elk geval de hoogste
individualisering in de zin van: word wie je bent.’
(Bladzijde 110) Dit was hoofdstuk 7, morgen verder met hoofdstuk 8.