Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 8
‘Hij had dat plan bij zijn moeder aangekondigd, opdat zij hem niet bleef
overladen met mogelijke predikantenbanen.
Maar zo heel serieus waren zijn plannen waarschijnlijk niet, want al op 12 maart
1795 gaf hij zijn moeder te kennen
dat hij ‘niet koste wat kost’ vasthield ‘aan de gedachte me hier te
vestigen’ (MA II, 575), en tegenover zijn broer bena-
drukte hij dat hem niets gelegen was aan de ‘titel van docent’, en de
‘docentenbezoldiging’ in Jena was trouwens te
verwaarlozen, er waren leerkrachten die zelfs helemaal niets kregen (13 april
1795, MA II, 579). Hij zou er dus finan-
cieel niets mee opschieten als hij zou proberen zich er te vestigen. Dat waren
gedachten die zich langzaam bij Hölder-
lin ontwikkelden en daarom slecht passen bij een overhaast vertrek. Er moest nog
iets anders zijn.
Er was zijn relatie met Schiller. Hölderlin was vaak te gast in diens huis en
voelde zich vriendschappelijk en zelfs ‘va-
derlijk ‘ door hem behandeld. Schiller hielp hem vooruit, publiceerde zijn
gedichten en het ‘Hyperion’-fragment, interes-
seerde Cotta als uitgever voor de roman en vertrouwde hem, ook om hem financieel
te steunen, vertalingen toe die
goed gehonoreerd werden. De laatste was de ‘Phaëton’ -episode uit de
‘Metamorfosen’ van Ovidius, voor de ‘Musen-
almanach’.’
(Bladzijde 112-113) Morgen verder met dit hoofdstuk 8.