Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 8
‘We kunnen speculeren over de vraag waarom Schiller hem juist die tekst ter
vertaling had aangeboden; misschien
had hij er zelfs een opvoedkundige bedoeling mee en wilde hij de jonge dichter
waarschuwen voor het lot van Phaëton,
die te hoog wilde opstijgen, te dicht bij de zon kwam en neerstortte. Hoe dan
ook, Hölderlin begon aanvankelijk met ple-
zier aan het werk:’ik ben nog aan geen werk met zoveel opgewektheid begonnen
als aan dit werk,’ schreef hij aan Neuf-
fer (28 april 1795, MA II, 583). Maar de opgewektheid duurde niet lang. Schiller
had hem de strofevorm van de stanza
aanbevolen, terwijl Hölderlin de voorkeur gaf aan de hexameter. Misschien had
hij beter zijn stijlgevoel kunnen volgen;
nu kostte de vertaling hem veel moeite. In een brief aan zijn broer verwijt hij
Schiller later zelfs hem te hebben gekweld
met een ‘dwaas probleem’ (MA II, 617). Maar terwijl hij met het probleem
worstelde, was hij niet in staat Schiller verwijten
te maken. Dat gebeurde pas achteraf. Bij het vertalen zelf nam hij alle schuld
van de mislukking op zich. ‘Maar je voelt
toch altijd weer snel hoe onrijp je bij veel dingen bent’ (22 mei 1795, MA II,
588), schrijft hij in een brief aan zijn moeder
vlak voor zijn vertrek.’
(Bladzijde 113) Morgen verder met dit hoofdstuk 8.