Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 8
‘Die getuigenis van de schoonheid omvat het receptieve en het productieve aspect. Enerzijds gaat het om wat in
de waarneming van de natuur en de kunst als schoonheid ervaren wordt. Anderzijds is er de schoonheid die men zelf
voortbrengt. Vooral dat aspect heeft Hölderlin op het oog. Wat betekent die nagestreefde ‘vereniging’ voor het schep-
pende proces van het dichten? Ze betekent dat de krachten van het gevoel, van de zinnelijkheid, van de ‘innerlijke’ na-
tuur van de mens dus, zoals dat in die tijd werd genoemd, zich verbinden met verstand en geest, dus met de intellectu-
ele krachten. Aan het kunstzinnige scheppen doet de hele mensheid mee, anders dan bij het zuivere denken en kennen.
Het totale samenwerken van de wezenlijke menselijke krachten, het vrije spel ervan, opent de mogelijkheid van de schoon-
heid.
Anders gezegd: het waarnemen van de schoonheid geeft een verzoenend zijn te vermoeden – zij het nog op afstand. Maar
als je schoonheid schept, ervaar je heel direct iets van dat verzoenende zijn. Je wordt er deel van.’
(Bladzijde 119-120) Morgen verder met dit hoofdstuk 8.