Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiher Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 8
‘Het vrije wezen, zo vervolgt de tekst, moet ook het nadenken over de staat
en ten slotte de staat zelf ter hand nemen.
Die was tot nu toe als een ‘machine’ geconstrueerd, maar zo’n staatsmachine
‘moet vrije mensen wel als een mechanisch
raderwerk behandelen; maar dat hoort niet; dus moet hij ermee ophouden.’ De
idee dat de samenleving aan de mechani-
sche staat een eind moet maken en zichzelf moet uitvinden als een levende,
organische staat – dat was een idee die Hegel
in het verre Bern juist aan het ontwikkelen was. De staatspolitieke ideeën van
de tekst zijn dus aan Hegel toe te schrijven.
Dan keert de tekst zich tegen de geestelijken. ‘Omverwerping van alle
bijgeloof, vervolging van het priesterdom dat de
laatste tijd verstand huichelt met behulp van het verstand zelf.’ Even
opruiend, bijna met dezelfde woorden, hadden Hegel
en Schelling zich eerder al in hun briefwisseling geuit.
Maar hoe staat het met God, bestaat hij, en zo ja, waar is hij te vinden? De
drie Stifler, die geen geestelijke willen worden,
geven in hun ‘Systeemprogramma’ het antwoord dat men ‘noch god noch de
onsterfelijkheid buiten zichzelf mag zoeken’.’
(Bladzijde 123) Morgen verder met dit hoofdstuk 8.