Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 8
‘Dat verwijst naar de formule ‘God in ons’ – het parool van de
‘onzichtbare kerk’, waarin de vrienden zich verenigd
voelden.
Ten slotte komen in een uitvoerige passage kunst, poëzie en schoonheid ter
sprake. De daar ontwikkelde ideeën
kunnen aan Hölderlin toegeschreven worden: ‘Ten slotte de idee die alle
ideeën verenigt, de idee van de schoonheid
[…] Ik ben ervan overtuigd dat de hoogste act van het verstand […] een
esthetische act is en dat de waarheid en goed-
heid alleen in de schoonheid nauw verbonden zijn.’
Waarschijnlijk was het Hölderlin die, zoals we gehoord hebben, soms ook onder
het juk van de filosofie zuchtte en op
de volgende zinnen aangedrongen heeft: ‘De filosoof moet evenveel esthetische
kracht bezitten als de dichter. De men-
sen zonder enige esthetische zin zijn onze letterfilosofen. De filosofie van de
geest is een esthetische filosofie.’
Op het eind van de tekst nog eenmaal een klaroenstoot. Die stamt
waarschijnlijk niet van de nogal bedachtzame en
voorzichtige Hegel en waarschijnlijk ook niet van de verfijnde, terughoudende
Hölderlin.’
(Bladzijde 123-124) Morgen verder met dit hoofdstuk 8.