Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze dichter’ van Rüdiger Safranski. Verder met Hoofdstuk 9 ‘ ‘ Het is een eeuwige onbekommerde heilige vriendschap met een schepsel dat verzeild is geraakt in deze armzalige geest- en ordeloze eeuw! Mijn zin voor schoonheid is nu veilig voor verstoring. Die oriënteert zich eeuwig op dat ma- donnahoofd. Mijn verstand gaat bij haar ter schole, en mijn verscheurd gemoed komt tot rust en verheugt zich elke dag in haar bescheiden vrede. Ik kan je zeggen, beste Neuffer, dat ik op weg ben een behoorlijk deugdzame jongen te worden. En voor de rest ben ik ook iets tevredener met mezelf. Ik dicht weinig en filosofeer bijna helemaal niet meer. Maar wat ik dicht, heeft meer leven en vorm; mijn fantasie is meer bereid de vormen van de wereld in zich op te nemen, mijn hart is vol begeerte; en als mijn heilige lot mij dit gelukkige leven laat blijven voeren, hoop ik in de toekomst meer te doen dan tot dusverre’ (16 februari 1797; MA II, 649).
Hij zou graag nog meer willen vertellen over dat gelukkige leven,
maar hij zag ervan af, want ‘het is ook altijd de dood van onze stille zaligheid zodra die ter sprake moet worden gebracht’ (id., 650). Hij voegde aan de brief een ‘Gedicht aan Haar’ toe, de intussen vierde versie van zijn ‘Diotima’-hymne.’ (Bladzijde 134) Morgen verder met dit hoofdstuk 9.