Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 9
‘In de laatste versie wort dat : ‘Diotima! Edel leven!/ Zuster, heilig mij
verwant!/ Voor ik jou mijn hand gegeven,/ Heb
ik op afstand jou gekend’ (MA I, 223; v. 13-16).
Maar Schiller wilde ook de ingekorte versie van de ‘Diotima’ -hymne niet
in zijn ‘Musenalmanach’ opnemen. Ken-
nelijk was die in zijn ogen nog steeds te lang. Ze verscheen later pas in het
’Taschenbuch für Frauenzimmer von Bil-
dung’, maar ze ontroerde Susette alle jaren die ze nog te leven had diep.
‘Zoals vroeger straal jij neder,
Gouden dag! En waarlijk, klimt
De bloem van mijn gezang weder
ademend op naar waar jij glimt?
Hoe is heel anders het geworden!
Veel van wat ik treurig liet
Strookt met vreedzame akkoorden
Nu innig met mijn vreugdesliet;
En alle uren, alle slagen
Roepen mij herinnerend op
Die stille kinderdagen,
Sinds ik haar, die Ene, vond.’
(Id.; v. 1-12)’
(Bladzijde 135-136) Morgen verder met dit hoofdstuk 9.