Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 10
‘’Wees als hij!’ (MA I, 621) roept Adama hem toe, als beiden vanaf de
Apolloheuvel Cynthus de zon zien opkomen.
Een initiatie.
Adama verlaat de jongeling, die op weg gaat naar Smyrna. Nog geheel vervuld
van de extatische belevenis op de
berg probeert hij in de stad zijn geluk te behouden door wat hij ‘van de
schoonheid van de natuur buitgemaakt’ heeft
te gebruiken om ‘de leegten in het menselijk leven te vullen’ (MA I, 627),
alsof de vervreemding tussen de mensen zo
kon worden opgeheven. Maar hij stuit alleen op afwijzende kilte. Om zich niet te
laten ontmoedigen transponeert hij
zijn afkeuring naar het grote geheel: ‘Die ongeneeslijkheid van de eeuw was
[…] zichtbaar voor me geworden’ (MA I,
628).
De toegewijde jongeman moet nu leren zich te handhaven. ‘Mijn hart sloot nu
zijn schatten op, maar alleen om ze
voor een betere tijd te bewaren’ (id.). Hij trekt zich terug, maar de
innerlijke rijkdom kan op die manier niet bewaard
blijven. ‘Het maakt ons bij alle rijkdom arm dat we niet alleen kunnen zijn’
(MA I, 622). Dan komt hij Alabanda tegen,
een dappere jongeling boordevol kracht en dadendrang.’
(Bladzijde 144) Morgen verder met dit hoofdstuk 10.