Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 10
‘Het mag dan wel zo zijn, zegt zij tot hem, dat jij in ons samenzijn vervuld
bent van het goddelijke, maar dat is niet
voldoende, ‘je moet stralen als Appolo, schokken en leven inblazen als Jupiter,
anders ben je jouw hemel niet waard’
(MA I, 692).
Diotima bestemt Hyperion voor tot dichter. Hij moet helpen om ten behoeve van
het huidige Griekenland het voorbije
grootse tijdperk weer naar boven te halen: ‘Jij zult de opvoeder van ons volk
[…] zijn’ (MA I, 693).
Daarmee eindigt het eerste deel, het tweede deel begint met de oproep van
Alabanda tot de daad, waaraan Hyperion
geen weerstand kan bieden. Zojuist heeft Hyperion zich door Diotima nog het hoge
ambt van het dichterschap laten toe-
vertrouwen, en nu stoot hij alles van zich af: ‘Woorden zijn nutteloos als
sneeuwvlokken’ en de ‘toverspreuken’ zijn mis-
schien ‘voor de vromen, maar de ongelovigen horen ze niet. – Ja! Zacht zijn op
het juiste moment, dat is wel mooi, maar
zacht zijn op het verkeerde moment, dat is vreselijk, want het is laf!’ (MA I,
699). Diotima gaat daartegen in, ze herinnert
Hyperion aan een andere manier van handelen waarvoor hij bestemd is. In de
‘woeste strijd’ zal hij het beste van zichzelf
kwijtraken – zijn ‘schone ziel’ (MA I, 700).’
(Bladzijde 148) Morgen verder met dit Hoofdstuk 10.