Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 10
‘Het gaat niet zonder arbeidsverdeling, dat weet Hyperion natuurlijk ook,
maar het komt erop aan dat ieder zijn
‘vak’ met ‘geest’ en ‘liefde’ aanvat, en juist daaraan ontbreekt
het. Men is geketend aan het ‘noodzakelijkste’, zon-
der zin voor het vrije en de scheppende overvloed. In Duitsland is men wel
ijverig, zeker, wetenschap en religie wor-
den er gekoesterd, maar men is er ten diepte ‘niet in staat tot enig goddelijk
gevoel’, en geheel onbekend is er het
‘geluk van de heilige Gratiën’ (MA I, 754). Uiteindelijk loopt de hele
filippica uit op het verwijt dat de mensen ‘gevoel-
loos’ zijn voor ‘al het schone leven’ (MA I, 755).
Hölderlin herhaalt hier een klacht die Schiller enkele jaren eerder in zijn
‘Briefe zur ästhetischen Erziehung’ had ge-
uit. ‘Het nut is het grote idool van onze tijd, waaraan alle krachten
herendiensten moeten verrichten en waaraan alle
talenten hulde moeten bewijzen. Op die grove waagschaal legt de geestelijke
verdienste van de kunst geen gewicht,
en beroofd van alle bemoediging verdwijnt ze van de rumoerige markt van de
eeuw’ (Schiller 5, 572).’
(Bladzijde 150-151) Morgen verder met dit hoofdstuk 10.