Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 10
‘Tegenover zijn moeder, die hem nog steeds in elke predikantenbaan die zich
maar aanbiedt wil zien te krijgen, legde
hij zijn relatie tot het christendom zo uit dat in hem het dualisme God-wereld in
feite overwonnen was in de figuur van
Christus, de mensgeworden god. Later zal bij Hölderlin Christus naast Dionysos
figureren. Maar zo’n duidelijke taal durft
hij tegenover zijn moeder niet aan te slaan. In een brief aan haar, geschreven
terwijl hij met het tweede boek van zijn ‘Hy-
perion’ bezig was, spreekt hij minachtend over de ‘beroepstheologen’, die
met hun ‘geest- en hartsdodende gezwets’ van
de levendige Christus ‘een leeg afgodenbeeld maken’ (januari 1799: MA II, 734
ev.).
In die brief – zijn langste überhaupt – laat hij enerzijds behoedzaam zijn
voor zijn moeder aanstootgevende godsdienst-
opvatting doorschemeren, en verdedigt hij anderzijds voor het eerst uitdrukkelijk
zijn dichterschap. Hij noemt het zijn ‘hoogst-
eigen aandrang’ (id., 736); al het andere was daarmee vergeleken
‘onnatuurlijke arbeid’ en daarom zou hij daarin ook niet
echt kunnen slagen.
Tot die bekentenis tegenover zijn moeder had hij zich waarschijnlijk niet in
de laatste plaats door zijn ‘Hyperion’ aangemoe-
digd gevoeld, want die roman is juist ook het verhaal van de geboorte van een
dichter.’
(Bladzijde 153-154) Morgen verder met dit hoofdstuk 10.