Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 10
‘ Zo in het geval van Charlotte in huize Kalb. In het ongunstigste geval – en
dat kwam het meest voor – werd de huisleraar
gezien als een betere dienstbode. Zo in het geval van bankier Gontard. In de
eerste maanden was dat nog niet zo erg te mer-
ken geweest, of het werd door de sterke erotische gevoelens verdoezeld. In de
zomer van 1797 zinspeelde Hölderlin in zijn
brieven voor het eerst op enig onbehagen. Toen Hölderlin op 10 juli tot zijn
teleurstelling niet was uitgenodigd voor het huwe-
lijk van Marie Rätzer, de vriendin van Susette en vroegere opvoedster van haar
dochters, hoewel hij meende tot de vertrouw-
de familiekring te behoren, klaagde de buitengeslotene over zijn situatie, ‘die
me op het laatst bijna moet verpletteren, die al-
thans mijn verstand onherroepelijk moet verduisteren’ (10 juli 1797; MA II,
657). Duidelijker wordt hij niet, ook niet als hij in de-
zelfde brief uitbarst: ‘Ik ben verscheurd door liefde en haat’ (id., 658).
Tegenover zijn moeder bagatelliseerde hij zijn moeilijkheden voorlopig nog.
‘Ondanks alle moeilijkheden’, schreef hij in augus-
tus 1797, ‘die zich hoe dan ook bij mijn soort omstandigheden opstapelen, zoek
ik voor het moment toch even niets anders’ (MA
II, 662). In november opnieuw klachten, nu in een brief aan zijn broer.’
(Bladzijde 155-156) Morgen verder met dit hoofdstuk 10.