Stefan Hertmans over Roland Barthes, ‘Eelt op de blik’. Vervolg. ‘Zelfs romans als ‘De verborgen geschiedenis’ van Donna Tartt, waar het tot griezelige golem verworden lijf van Dionysos doorheen spookt, of ‘American Psycho’ van Bret Easton Ellis, waarin de koele perfectie van de fetisjen samenvalt met de ijselijk stil geworden ziel van de cynische buitenstaander, kunnen dit gevoel tastbaar oproepen: iemand is in mij begonnen met spoken, heeft getrapt of gekotst, en ik heb gevoeld dat ik dat geen vrijblijvende metaforen kan vinden. Ik heb op de kinderlijke letterlijkheid, de onnozelheid van kinderen en dichters gewed, en daarom kan ik het voelen: de trap in het gezicht is de trap in de zinsbouw, de vrieskou hecht zich vast aan de eenzaamheid dit te lezen, net zoals de herfstzon, de geur van een parkeergarage of een kroeg zich vasthechten aan mijn lichamelijk in de wereld zijn. Niet omwille van een naïef realisme, maar omdat de tekst een diepere lichamelijke ervaring oproept dan wat hij letterlijk beschrijft. De mnemotechniek van het schrijven verbergt de afgrond van het lijf. Er is een gedicht van Hans Faverey dat dit vermoeden, zeg maar deze verdachtmaking prachtig uitdrukt. In razende vaart: iets aangesuisds; terwijl ik hier roerloos zou staan: ik heb het niet herkend. Nog later, omdat ik zo niet langer kan staan, ga ik verstaan en ik begin te liegen. Ik, die dit neerschrijf, mag toch niet minder moe zijn geworden dan mijn voeten. Aan mijn voeten heb ik hurkend, steeds met nog iets dat aan mij herinnert tussen mijn tanden geklemd. De omkering van het bekeken lichaam en het lichaam dat kijkt: dat is , denk ik, het onderwerp van dit gedicht.'( bladzijde 397-398, uit Stefan Hertmans ‘Het putje van Milete’) Wordt vervolgd.