verder met ‘De wereld is een woord’ van Patricia de Martelaere. ‘De kritiek van Lacan aan het adres van Freud – volgens Lacan zelf geen kritiek maar een retour à Freud, een terugkeer naar Freuds meest oorspronkelijke bedoelingen – gaat juist uit van de gedachte van een principiële onvertaalbaarheid van het onbewuste. Het vangen in woorden van het onbewuste is als ideaal even paradoxaal als het verlangen van de slapeloze om het moment waarop hij inslaapt helder en bewust – klaarwakker dus – te kunnen beleven. Het gevolg is dat hij de slaap niet vindt – en als hij erdoor wordt overvallen dan is zijn herinnering, bij het ontwaken, nooit een herinnering aan het moment van inslapen, maar altijd slechts aan het laatste moment voor het inslapen. Alles wat wij over onszelf als slapende, als dromende of als onbewuste weten, kunnen we slechts weten als bewustzijn. Zelfs wie zich bij de eerste oogopslag na het ontwaken onmiddellijk zijn eigen droom voor de geest haalt, kan nooit met zekerheid weten of hij ook diezelfde droom voor de geest haalt, kan nooit met zekerheid weten of hij ook diezelfde droom, zoals hij zich die herinnert, als slapende heeft gehad. Sterker nog: dromen laten ons meestal achter met het gevoel dat ze niet zijn zoals we ze ons herinneren, zelfs al herinneren we ze ons helemaal, en kunnen we met geen mogelijkheid zeggen in welk opzicht ze meer of anders zouden zijn geweest. Onze droombeelden zelf, zoals ze ons tot bewustzijn komen, zijn gestructureerd door de taal. Echte ‘beeld’-voorstellingen bestaan, als voorstellingen, niet: ze komen van meet af aan tot ons als verwoorde en dus als woord-voorstellingen.’L’inconscient est structuré comme un langage’, luidt de beroemde slagzin van Lacan. Lacan bedoelt hiermee uiteraard niet dat het Onbewuste, als aparte entiteit, is opgebouwd volgens taalstructuren (zodat het bijvoorbeeld, als bij mirakel, uitstekend door de taal zou kunnen worden gevat), maar dat de enige vorm waarin het Onbewuste zich manifesteert die van de taalstructuur is (zodat wij het ‘op zich’ helemaal niet kunnen kennen). Het Onbewuste is zoals het Kantiaanse ‘Ding an sich’ (de werkelijkheid zoals ze bestaat ‘op zich’) , ‘ein Unbekanntes’- hoewel Kant, van zijn kant, natuurlijk net zo goed had kunnen zeggen: het ‘Ding an sich’ is gestructureerd door het kennend bewustzijn (de a-priori-categorieën van het verstand). Wanneer het ‘Ding an sich’ werkelijk onbekend is (een íets’ waarover men niets kan zeggen) en men het enkel zinvol kan beschrijven door de structuren van het kennen heen, dan belet niets ons om ook te zeggen dat het is zoals het wordt gekend met, hooguit, een frusterende suggestie van ‘iets’ méér. Hetzelfde geldt voor het Freudiaanse Onbewuste, dat zonder de universaliserende betekenisgeving van de taal een privé-gegeven blijft en, precies omdat het ‘privé’ is, ook voor de privé-bezitter ervan ‘ein Unbekanntes’ is, waar hij niets mee kan aanvangen.'( bladzijde 40-41 van ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.