verder met ‘Om niets te zeggen, of De nieuwe kleren van de keizer’ van Patricia de Martelaere. ‘Schrijven, zegt Blanchot, is een zuivere nuloperatie; meer nog dan beminnen of vertwijfeld zijn is het een bezigheid zonder doel en zonder resultaat: het begint met niets, maakt er alles van, en eindigt dan opnieuw met niets, maakt er alles van, en eindigt dan opnieuw met niets. Dit tussenliggende ‘alles’, opgehangen in het niets, daarin ligt de waardeloze almacht van de schrijver. Hij is tot alles in staat, de schrijver, hij kan de werkelijkheid naar believen schrappen en herschrijven, maar hij is alleen maar tot alles in staat, niet tot iets welbepaalds – zijn almacht is leeg en negatief, ze bestaat alleen in het grenzeloze vermogen om te negeren, zijn activiteit is onhistorisch. Daarom, besluit Blanchot op enigszins verrassende wijze, is literatuur wezenlijk vreemd aan iedere echte cultuur. ‘Cultuur’ ontstaat namelijk door de arbeid van een persoon die zichzelf geleidelijk verandert door de tijd heen, en niet in het onmiddellijk genot van een fictieve transformatie die de tijd en de arbeid negeert. Literatuur behoort niet werkelijk tot de wereld, ze verwijst naar een onmenselijk bestaan, een wereld tussen zijn en niet-zijn in, een wereld voordat de wereld er was. De schrijver, die zo gepassioneerd bezig is met de creatie van onbestaande werelden, weet tegelijk dat wat hij doet niets is, dat het meest onbetekenende gebaar meer waard is dan het gewichtigste oeuvre en dat hij zich in zijn schrijven veroordeelt tot een spookachtige afwezigheid. Bovendien ziet hij zich bij elke zin, bij elke woord, geplaatst voor een onmogelijke beslissing: uit het volstrekte niets moet hij, op zuiver arbitraire wijze (want alles had ook altijd anders kunnen zijn), datgene zien te kiezen wat met de grootste noodzakelijkheid een maximale zingeving suggereert. Maar ook die zingeving moet hij telkens weer negeren: het was onzin, het slaat nergens op, het is niet wat hij (niet) had willen zeggen. Wat hij had willen bereiken is: niets, maar dan ook echt niets, het niets, en niet het werk dat daarvoor in de plaats is gekomen. Hij is de nihilist, maar dan de passionele nihilist.'(bladzijde 17-18 van ‘Het verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.