wat een datum; verder met Yra van Dijk over Hans Faverey; Stand van zaken. ‘Bovendien noemt Spinoy naast de intertekstuele verbanden intratekstuele: dat wil zeggen verwijzingen binnen het oeuvre zelf. Dat laatste is een aspect waarop steeds meer nadruk is komen te liggen in de beschouwingen: dat Favereys oeuvre een geheel is en ook zo gelezen moet worden. Krol meent dat bijvoorbeeld(1995) en ook Jacob Groot die het heeft over ‘de reuzenserie die zijn werk in wezen is’. En De Schutter(1998) zag in de reeks ‘Terugkaatsingen’ delen van andere gedichten ’teruggekaatst’ worden. Sommige critici gaan zelfs zover dat ze de afzonderlijke gedichten niet meer als een eenheid beschouwen. Groenewegen noemt dit de ‘herschikkende herhaling’ binnen het oeuvre. Tussen de reeksen en zelfs tussen de bundels bestaan zoveel semantische verbindingen dat Favereys poëzie bijna intertekstueel met zichzelf wordt. De zelfreflexieve cirkelvorm van het ‘in zijn eigen staart bijten’ die in veel van zijn individuele gedichten te vinden is, valt dus ook te bespeuren in het oeuvre als geheel. Hierna zal ik een paar van die altijd terugkerende elementen in Favereys poëzie formuleren. De nadruk ligt dan op thema’s en poëticale ideeën die te maken zouden kunnen hebben met de vorm van deze gedichten in het algemeen en met het typografische wit in het bijzonder'(bladzijde 317-318) Van Dijk behandelt dan het thema tijd. Faverey wil de tijd niet kennen; tijd maakt kapot, vernietigt. De dichter(is de gedichter ook niet een woord dat bij Faverey past?) probeert iets te maken dat zich onttrekt aan de tijd. Hij wil de tijd stopzetten. Verval tegenhouden. Eigenlijk kan ik ook hier weer alles citeren, lekker overschrijven, Van Dijk maakt prachtige verkenningen maar ik begin pas bij het gedeelte waar zij ’taal’ behandelt. Ik begin op bladzijde 323; ‘De taal gaat gepaard met dezelfde ambiguïteit als de tijd: de wens om de tijd stil te zetten, is vergelijkbaar met de wens om met woorden voorwerpen te ‘fixeren’. En net als het stilstaan van de tijd, heeft dat fixeren alleen de dood tot gevolg:'(..)in de taalcentra/vriest het dat het kraakt'(VG 49). Om met taal iets te veranderen aan de wereld, moet je die wereld geweld aandoen: De wereld zelf is nog nooit geweken om vergetelheid, ontsnapt in enkele luttele zinnen uit een verstuivend boek. Door tegemoet te komen aan het aannemelijke wordt zonder geweld niets naders ontlokt aan het gesloten front der dingen.[..] (VG 612) Faverey zoekt naar oplossingen voor het taalprobleem. Bijvoorbeeld door het gebruik van woorden waarin de tegenstrijdigheid van de taal al opgesloten zit:’woestijnroos’ is een goed voorbeeld. Zowel de kaalslag en de vernietiging die de taal teweegbrengt als het levende van het ding is daarin verenigd.'(bladzijde 323 uit ‘Leegte,leegte die ademt’ , ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’, van Yra van Dijk) Wordt zeker vervolgd.