verder met intertekstualiteit in de gedichten van Faverey door Yra van Dijk. ‘In de bovenstaande voorbeelden werd de term ‘intertekstualiteit’ op zijn breedst opgevat. Ook in engere zin is de poëzie van Faverey intertekstueel. Hij citeerde vaak, maar de citaten zijn lang niet altijd als zodanig herkenbaar.: Faverey gebruikte zelden aanhalingstekens. De citaten zijn bijeengesprokkelde fragmenten, ‘semantische snippers’ haast, die een plek hebben gekregen in het nieuwe gedicht zonder hiërarchisch gescheiden te zijn van de ‘eigen’ tekst van Faverey. Dat is niet verwonderlijk bij een dichter bij wie zowel het ‘ik’ als het dichterschap steeds wordt bevraagd. De eerste ‘sleutel’ waar we over beschikken als we de citaten in Favereys poëzie toch zouden willen thuisbrengen, is kennis van wat de dichter graag las. Zo uitte Faverey in interviews zijn bewondering voor het werk van Van Ostaijen. De dichter vertelt dat hij poëzie dodelijk vervelend vond, tot de voorlaatste klas van het lyceum:’Toen kreeg ik van Ostaijen onder ogen een zag ik dat het ook heel anders kan. Dat het eigenlijk zo moet’. Wat Nederlandse dichters betreft noemt hij nog Kouwenaar, en de ‘de helderheid van Nijhoff’. Naar het werk van alle drie wordt verwezen door Faverey. Hij vertelde ook schatplichtig te zijn aan Chinese poëzie: ‘Ik denk dat ik het meeste heb gehad aan oude Chinese poëzie, in Engelse vertalingen. In het begin heb ik geprobeerd die poëzie te imiteren’. Faverey noemt de dichters Wang-wei en Li Shang-yin. Wat heeft hem zo geboeid in de oude Chinese dichters, en waarin uitten zich die imitatiepogingen? De eerste overeenkomst is de vorm van de gedichten: korte, vierkante tekstblokjes. Bij de Chinese dichters waren die nog symmetrischer dan bij Faverey, omdat de klassieke Chinese gedichten uit een vastliggend vierkant van karakters bestonden. Vooral die karakters zullen Faverey geboeid hebben. Net als Ezra Pound, die zijn leven lang Chinese poëzie vertaalde, moet Faverey gefascineerd zijn geweest door deze taal die oorspronkelijk niet arbitrair was: vorm en inhoud vallen in het Chinese teken samen, signifiant en signifié hebben nog een zinvol verband. Overigens is voor de huidige Chinese lezer het verband tussen het visuele teken en de betekenis al verdwenen, zo legt Daan Bronkhorst uit in de inleiding van zijn boek over Chinese poëzie – de moderne Chinese lezer kan niet meer zo iconisch naar een karakter kijken. Maar ook de inhoud van deze oude Chinese poëzie lijkt op die van Favereys oudste gedichten. Net als Pound heeft hij zich blijkbaar laten inspireren door het gebrek aan een hiërarchie in deze teksten. Beelden en metaforen worden hier niet ondergeschikt als deel van een vergelijking opgevoerd, door middel van een voegwoord als ‘zoals’, maar op elkaar gestapeld zonder hiërarchie. Ook bij de vroege poëzie van Faverey is dat stapelen van min of meer geïsoleerde beelden te zien: Algen: wieren//Verder landinwaarts:/je schorsen, je distels./Periode van precaire//ontregelingen:[..] (VG 64)’ (bladzijde 331-332 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ van Yra van Dijk) Wordt vervolgd. Zeker weten.