met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Dat is wellicht ook wat zich in de exemplarische handeling van ‘De meridiaan’ afspeelt. Die toespraak,dat adres,die taalhandeling(Rede) is niet – of niet alleen – een verhandeling of metavertoog over de datum,of liever over de wijze waarop een gedicht in zijn eigen datum huist en waarop deze in werk wordt gesteld – een handeling die een aan de dichter eigen datum maakt tot een datum voor de ander,de datum van de ander;of omgekeerd,want deze gift keert terug als een verjaring,een gang waarin de dichter zich overschrijft of toezegt in de datum van de ander. In de eenmalige ring van zijn samenstelling herdenkt een ‘zelfde’ datum uiteenlopende gebeurtenissen die elkaar plotseling nabij komen, ook al weten we dat zij aan elkaar vreemd zijn en dat ze dat ook blijven, ja moeten blijven. Maar juist dat heet ontmoeting,ontmoeting met het andere, ‘het geheim van de ontmoeting’ – en juist hierin ligt de ontdekking van de Meridiaan. Er was ooit een 20ste januari,de dag van Lenz die ‘de 20ste januari het gebergte door ging’. En vervolgens ontmoet Celan op dezelfde datum, een andere 20ste januari – ontmoet hij de ander,ontmoet hij zichzelf als een ander,als de datum van de ander. En toch vindt dat slechts een keer plaats, en steeds opnieuw, elke keer een enkele keer, waarbij het elke-keer-een-enkele-keer de generische wet wordt, de wet van het genre en het genus, van datgene wat het genus immer het hoofd biedt. Hier zou de vraag van het transcedentaal schema, de verbeeldingskracht en de tijd opnieuw gesitueerd moeten worden als vraag naar de datum – naar de keer. En zouden we moeten herlezen wat Celan daarvoor over beelden heeft gezegd:’En wat zouden dan de beelden zijn?/Datgene wat eenmaal, steeds opnieuw eenmaal en slechts hier en nu waargenomen wordt en waar te nemen is.En daarmee zou het gedicht de plaats zijn waar alle tropen en metaforen ad absurdum gevoerd willen worden.'(18) Dit radicale ad absurdum, de onmogelijkheid van wat, elke keer opnieuw slechts eenmalig, geen andere zin heeft dan geen zin, geen ideele of algemene zin te hebben, of alleen zin heeft in zoverre het zich (met louter verraad in de zin) op het concept,op de wet, op het genus beroept:dat is het zuivere gedicht. Maar het zuivere gedicht bestaat niet, of beter gezegd: het is datgene ‘wat er niet is!’ (das es nicht gibt!). Op de vraag: waarover spreek ik, wanneer ik niet over gedichten maar over het gedicht spreek, antwoordt Celan:’Ik spreek immers over het gedicht,dat niet bestaat!/Het absolute gedicht – nee, dat bestaat stellig niet, dat kan niet bestaan!'(19)’ (bladzijde 21-22 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.