met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘De toekomst is aan de datum, aan de maanden in meervoud,de ronde van de toekomstige septembers. We wachten niet zozeer op de terugkeer der bloemen,op hun toekomstige ontluiking,als wel op de her-opbloei der wederkomsten. We leggen geen bloemen op de grafsteen van een datum,we wachten niet op een seizoen,lente of herfst,we wachten niet op de rozen uit dat jaargetijde,maar op de tijd van de rozen,en op de gedateerde tijd. Wat telt,wat ontspringt,wat bloeit en opengaat,is niet de bloem;het is de datum. Hij is het die telt;en bovendien telt ook september een cijfer,of liever een nummer,in zijn naam. Ofwel,ofwel. Dat is hier geen alternatief;de dubbele demarcatie van de datum maakt niet twee. De beide verschijnselen spreken elkaar niet tegen,zij staan in het gedicht zelfs niet naast elkaar. In hen komt hetzelfde van elke datering samen en constitueert zich. De mogelijkheid van lezing en van weerkeer,de ring, de jaardag en het behoud,de waarheid van het gedicht,ja zelfs zijn rede of reden,zijn wezenlijke bestaansreden,zijn kansen en zijn zin,dat alles vormt ook zijn bezetenheid. Een datum is bezeten,dat is de waarheid. En wij zijn bezeten van data. Van de as die data zijn. En Celan wist het:we kunnen as loven of zaligprijzen. Daarvoor is geen religie nodig. Misschien omdat een religie juist dáár begint,vóór de religie,bij de zaligspreking van data,namen en as. Een datum is bezeten:hij is nooit wat hij is,wat hij zegt te zijn,altijd méér of minder dan hij is. Wat hij is,is ofwel wat hij is,ofwel wat hij niet is. Hij hangt niet aan het zijn,aan enige zin van het zijn:pas op die voorwaarde wordt zijn bezeten toverzang muziek. Hij blijft,resteert zonder te zijn,uit kracht van muziek;hij resteert voor gezang,’Singbare Rest'(42):dat is het incipit of de titel van een gedicht dat met het uitspreken van de rest aanvangt. Het vangt aan met de rest – die niet is en die niet het zijn is -,waarbij het een woordloze zang (lautlos) horen laat,misschien een onhoorbare of ongearticuleerde zang,maar toch een zang waarvan de wending en omlijning,de schets,de omtrek(Umriss) wel iets moeten hebben van de scherpe,snijdende,gedrongen,maar ook gebogen,omtrekkende vorm van een sikkel,of van schrift,van sikkelschrift(Sichelschrift). Dit sikkelschrift draait niet om wat het doorsnijdt heen,want het ontwijkt het niet,of niet helemaal,maar maakt wel snijdend een omtrek,de hele omtrek.'(bladzijde 66-67 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.