met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Verloren het woord ‘zuster’ dat me resteerde,verloren het woord ‘kaddisj’ dat me zocht om met het verlies te kunnen leven,verloren ook ‘mijn Jodenvlek'(‘…wo/mein Judenfleck…?’)(60). Wanneer een rouwherdenking zover gaat dat ze zich uitstrekt tot de dood van de naam,tot de uitroeiing van de eigennaam die nog altijd een datum is,kan het verlies niet groter zijn. Zij overschrijdt de grens waarachter zelfs de rouw ons ontzegd wordt,de verinnerlijking van de ander in de herinnering (Erinnerung),de bewaring van de ander in het graf,het grafschrift. Want zolang de datum nog voor een graf zorgt,biedt hij gelegenheid tot rouw,tot wat rouwarbeid genoemd wordt. Celan noemt echter ook het veraste aan-gene-zijde van de datum,de verloren woorden zonder graf,’wie unbestattete Worte'(62). Maar eenmaal dood en onbegraven kunnen deze woorden van rouw,zelf verast,nog altijd weerkeren. Dan komen ze terug als spoken. We horen ze struinen rond de stèles./// […]/wie unbestattete Worte,/streunend/im Bannkreis erreichter/Ziele und Stelen und Wiegen./// […]/comme des mots sans sépulture,/rôdant/dans le cercle où agit le ban/des buts atteints,stèles et berceaux./// […]/als onbegraven woorden/rondstruinend/in de bankring van bereikte/doelen en stèles en wiegen./// Spookachtig waren de woorden rond. Deze schimmige weerkeer overkomt de woorden niet bij toeval,omdat de dood sommige zou toevallen en ander zou sparen. Hij is het deel van alle woorden,vanaf het eerste moment dat ze opkomen. Ze zijn altijd al fantomen geweest,en deze wet bestiert in hen de verhouding tussen ziel en lichaam. We kunnen niet zeggen dat we dat weten omdat we dood en rouw ervaren hebben. Deze ervaring komt tot ons vanuit onze verhouding tot deze schimmige weerkeer van de markering,vervolgens van de taal,dan van het woord,dan van de naam. Wat poëzie of literatuur,ja zelfs kunst genoemd wordt (laten we daar even geen onderscheid tussen maken), met andere woorden een bepaalde ervaring van de taal,van de markering of de trek als zodanig,is wellicht niets anders dan een intense vertrouwdheid met de onontkoombare oorspronkelijkheid van het spook. We kunnen deze natuurlijk vertalen in een onontkoombaar verlies van de oorsprong. In de rouw,de ervaring van de rouw,en ook in de passage van de grens daarvan,valt dus bezwaarlijk een wet te ontwaren die een thema of genre bestiert. Het gaat hier om ervaring,en daarmee voor de poëzie,de literatuur,om de kunst zelf.'(bladzijde 95-96 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.