met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. Nog vier dagen. ‘Daarmee moet de besnijdenis van een woord begrepen worden als een gebeurtenis van het lichaam. Er bestaat een wezenlijke analogie tussen dit gebeuren enerzijds en het diacritische verschil tussen sjibbolet en sibbolet anderzijds. Juist aan hun lichaam ervoeren de Efraïmieten – vanuit een onmacht die hun spreekorgaan was overkomen,maar wel een onmacht van het eigen lichaam,van het reeds gecultiveerde lichaam,begrensd door een niet-organische,niet-natuurlijke barrière – hun onvermogen datgene uit te spreken waarvan ze niettemin wisten dat het als sjibbolet moest worden uitgesproken en niet als sibbolet. Als een voor sommigen ‘onuitsprekelijke naam’ is sjibbolet een besneden woord. Besnijd voor hem, Rabbi,het woord,’beschneide das Wort’. Geef hem het woord van deling,laat hem er in delen,hem ook. Het is tijd om te doen alsof ik mijn lezing hier afsluit en rond ben gekomen. Ter beëindiging zal ik mij hier beperken tot enkele opmerkingen of vragen. Neem dat te besnijden woord:zie het allereerst openstaan:als een deur,aangeboden,geschonken of althans beloofd aan de ander. De ander blijft in het gedicht onbepaald – ongenoemd. Hij heeft geen identificeerbaar gezicht;hij heeft alleen een gezicht omdat hij de deur moet kunnen zien en het woord moet kunnen ontvangen,ook al blijft dat gezicht onzichtbaar.Er is niets dat hem in het gedicht laat zien. Hij is niemand,willekeurig wie,de naaste of de vreemdeling,want voor de ander komt dat neer op het zelfde. Hij die nog niet wordt genoemd,die wellicht wacht op zijn besnijdenisnaam,is de unieke enige:deze. Hij trekt heel het gedicht naar zich toe,bestemt het tot zich zelf,als geadresseerde,inspireert het in de absolute asymmetrie tot zijn eigen pool. De ander,deze,ziet zich altijd voorop gesteld,alleen,geheel alleen op een regel – een versregel. Voor hem,voor deze(Diesem) moet het woord worden opengedaan,gegeven,besneden;hem moet het levende Niets in het hart geschreven worden(diesem/schreib das lebendige/Nichts ins Gemüt), tot hem,voor hem,deze:ihm. En vervolgens ‘Diesem,diesem,diesem,Diesem’,vier keer hetzelfde aanwijzende voornaamwoord,hetzelfde woord ter omlijsting van de strofe,vier keer alleen op een regel,twee keer – aan het begin en het einde – met de grammatica van de hoofdletter.'(bladzijde 106-107 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.Volgens mij nog vier keer Derrida.