een gedicht van Paul Celan. Uit ‘Sprachgitter. ‘DIE WELT,zu uns/in die leere Stunde getreten:// Zwei/Baumschäfte,schwarz,/unverzweigt,ohne/Knoten./In der Düsenspur,schärfrandig,das/eine frei-/stehende Hochblatt.// Auch wir hier,im Leeren,/stehn bei den Fahnen.’ (bladzijde 110 uit Paul Celan Die Gedichte’. Herausgegeben und kommentiert von Barbara Wiedemann.) Verder met het voorwoord van Claude Lefort bij ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Hier bevrijdt de taal zich van de dwangmatigheden van de theorie. Deze hulde aan het lichaam – waar het denken zich houdt tegen zijn onvermijdelijke,bliksemsnelle desintegratie – brengt iets over van de aanwezigheid van degene die spreekt en zijn onrust. Voorbij de verwondering die de kunst van de schilder hem verschaft,vermoeden wij die primordiale verwondering die ontstaat vanuit het loutere feit van het zien,het voelen en van een plotseling gebeuren,hier bij zichzelf en daar – de verwondering die ontstaat vanuit het feit van dit dubbele samentreffen van de wereld en het lichaam,dat aan de oorsprong ligt van alle kennis en het denkbare te boven gaat. Zonder enige twijfel is dat de bijzondere bekoring die van dit filosofische geschrift uitgaat. De bezinning op het lichaam,het zien,de schilderkunst, draagt de sporen van de blikken,van de gebaren van een levend persoon, en van de ruimte die zij doorkruisen en die ze bezielt. Het stukje was of krijt,de tafel,de kubus,deze skeletachtige,specifieke symbolen van het waargenomen ding,die de filosofen zo vaak tot uitgangspunt hebben genomen om het op te lossen door middel van de logische berekening,vervuld als zij ervan waren het behoud van de ziel te zoeken in de bevrijding van het zintuiglijk waarneembare,daarvan zou je zeggen dat ze slechts werden gekozen om van de gebrekkigheid van de wereld waarin wij wonen getuigenis af te leggen. Om aan het zien en het zichtbare datgene te onttrekken wat zij van het denken verlangen,roept Merleau-Ponty daartegenover een heel ander landschap op,een landschap dat de geest reeds via het oog had gevangen,waarin wat nabij is zich verspreidt in wat ver is en wat ver is het nabije laat meetrillen,waarin de aanwezigheid van de dingen gegeven wordt tegen een achtergrond van afwezigheid en waarin zijn en verschijning onderling uitwisselbaar zijn.'(bladzijde 10 uit het voorwoord van Claude Lefort bij ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty.) Wordt vervolgd.