met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Natuurlijk moet deze gave zich door oefening verdienstelijk maken,en het is niet in enkele maanden en ook niet in de afzondering dat een schilder in bezit komt van zijn manier van zien. De vraag is niet:vroeger of later,spontaan of gevormd in het museum. Waar het steeds om gaat is dat zijn zien alleen leert door te zien,alleen van zichzelf leert. Het oog ziet de wereld,en wat aan de wereld ontbreekt om schilderij te zijn,en wat aan het schilderij ontbreekt om zichzelf te zijn,en op het palet de kleur die het schilderij verwacht;en het ziet,wanneer het eenmaal is voltooid,het schilderij dat aan al deze gebreken beantwoordt,en het ziet de schilderijen van anderen,de andere antwoorden op andere gebreken. Men kan van het zichtbare net zomin een uitputtende inventaris maken als van de gebruiksmogelijkheden van een taal of alleen van haar woordenschat en haar wendingen. Het oog,als instrument dat zichzelf beweegt,als middel dat zelf zijn doelen uitzet,is dat wat in beroering wordt gebracht door een zekere impact van de wereld en de wereld aan het zichtbare teruggeeft door de sporen van de hand. In welke beschaving de schilderkunst ook ontstaat,vanuit welke geloofssystemen en welke motieven,vanuit welke gedachten,vanuit welke ceremonieën waarmee zij zich omgeeft,en zelfs wanneer zij voor iets anders bestemd lijkt,of ze nu zuiver of onzuiver,figuratief of non-figuratief is,vanaf Lascaux tot op heden doet ze nooit een ander raadsel eer aan dan dat van de zichtbaarheid. Wat wij hier zeggen komt neer op een gemeenplaats:de wereld van de schilder is een zichtbare wereld,niets anders dan zichtbaar,een haast waanzinnige wereld,omdat ze een volledige en toch gedeeltelijke wereld is. De schilderkunst wekt een delirium op dat ze tot zijn hoogte potentie voert,en dit delirium is het zien zelf,omdat zien een hebben op afstand is en de schilderkunst dit bizarre bezit uitbreidt tot alle aspecten van het Zijn,die zich op de een of andere manier eerst zichtbaar moeten maken om in haar te kunnen binnentreden.’ (bladzijde 24-25 uit ‘ Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Zit ook in de literaire recycling. Naast mijn drift van het verzamelen van ijzer (van dakgoot tot dienblad) loop ik hele dagen en kleine nachten te ordenen,te herlezen,opnieuw te lezen. Mijn handlangers zijn het al lang maar steeds weer pak je ze op,pak je ze aan. geeft ze een leeshand.Al een tijdje rommelt Ezra Pound om me heen.Ook ten Berge, Borges,Beckett. Ook pak ik om wat voor een reden Robert Walser weer,Wolffli. Herbeck en Zurn heb ik al ‘gemaakt’. Ik loop regelmatig met Charms op. Het atelier is een groot katheder van 10 bij 10 meter. Hoe hoog ik sta moet ik nog uitvinden,zoals zoveel nog.