met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘De schilderkunst is dan slechts een kunstgreep die onze ogen een projectie toont die vergelijkbaar is met de projectie die de dingen op onze ogen zouden inschrijven en die ze erop inschrijven in de gewone waarneming. Zij laat ons bij afwezigheid van het ware object zien hoe men het ware object in het leven ziet,met name de ruimte waar er geen is. Het schilderij is een plat ding,dat ons door middel van een kunstgreep verschaft wat wij tegenover dingen die ‘in verschillende lagen zijn opgesteld’ zouden zien,omdat het ons volgens de hoogte en de breedte voldoende onderscheidende tekens geeft van de dimensie die eraan ontbreekt. De diepte is een derde dimensie die uit de andere twee is afgeleid. Het is de moeite waard hier even bij stil te staan. Deze dimensie heeft allereerst iets paradoxaals:ik zie objecten die elkaar onderling verbergen,en dus zie ik ze niet,omdat ze zich achter elkaar bevinden. Ik zie diepte maar ze is niet zichtbaar,omdat ze wordt berekend van ons lichaam naar de dingen en wij met haar verkleefd zijn… Dit mysterie is een schijnmysterie;ik zie haar niet werkelijk,of als ik haar zie,betreft het een andere breedte. Op de lijn die mijn ogen met de horizon verbindt,verbergt het voorste plan steeds de andere,en als ik van opzij de trapsgewijs geplaatste objecten meen te zien,dan komt dat doordat ze zich niet helemaal verbergen:ik zie dus het ene object buiten het andere,volgens een anders berekende breedte.'(bladzijde 35-36 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Cantos 4 van Ezra Pound vertaald door Rein Bloem. ‘Spande een dubbele boog;/ Tien harde vingers grepen in het harde bleke steen:/ Hing nog een oogwenk,/ en haar mouw vatte voluit/ De wind vanaf Rhodez./ …de zwaluwen krijsten:/ ‘Tis.’Tis.Ytis!/ Actaeon…/ en een vallei,/ De vallei is vol van bladeren,van bladeren,de bomen,/ Het zonlicht schittert,schittert,daarboven,/ Als een visschubben dak,/ Als het kerkdak in Poictiers/ Als was het van goud./ Beneden,daar beneden/ Geen straal,geen glimp,nog geen schijntje zon/ Dat het zwarte,zachte water vlamt;/ Badende nimfen,de nimfen en Diana,/ Nimfen,wit-verzameld rond haar,en de lucht,lucht,/ Trillend,lucht verlicht door de godin,/ kammen hun haar in het donker./ Schikken,schikken en weven:/ Ivoor gedoopt in zilver,/Beschaduwd,overschaduwd/ Ivoor gedoopt in zilver,/ Nog geen streepje,geen verloren zonne-vlek./ Dan Actaeon:Vidal,/ Vidal. Het is de oude Vidal die spreekt,/ struikelt door het woud,/ Nog geen plekje,geen verloren glinster zon,/ het bleke haar van de godin,/// De honden jagen naar Actaeon,/ ‘Hierheen,hierheen,Actaeon,” (bladzijde 35 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’, vertaald en verzorgd door H.C.ten Berge) Wordt vervolgd.