met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Het is deze ruimte zonder schuilplaats die op elk van haar punten is wat ze is,niets meer en niets minder,en het is deze gelijkheid van het Zijn die ten grondslag ligt aan de analyse van de kopergravures. De ruimte is ‘op zich’,of beter nog,ze is het ‘op zich’ zijn bij uitstek,haar definitie is te zijn ‘op zich’. Elk punt van de ruimte is daar en wordt daar gedacht waar het is,het ene hier,het andere daar,de ruimte is de evidentie van het ‘waar’. Oriëntatie,polariteit,verwikkeling zijn er afgeleide verschijnselen in,gebonden aan mijn aanwezigheid. De ruimte daarentegen berust absoluut in zichzelf,is overal eender voor zichzelf,homogeen,en haar dimensies bijvoorbeeld zijn per definitie onderling vervangbaar. Zoals alle klassieke ontologieën verheft ook deze bepaalde eigenschappen van de bestaande dingen tot structuur van het zijn;en hierin is ze,zo zou je kunnen zeggen als je de uitspraak van Leibniz omkeert,tegelijk waar en onwaar: waar in wat ze als onwaar afwijst en onwaar in wat ze als waar bevestigt. De ruimte van Descartes is wáár ten opzichte van een denken dat onderworpen is aan de empirische wereld en niet durft te construeren. Eerst moet de ruimte worden geïdealiseerd,moet dit zijn worden begrepen dat volmaakt is in zijn soort,helder,hanteerbaar en homogeen,dat het denken zonder gezichtspunt overziet en in zijn geheel tot drie rechthoekige assen terugbrengt,om op zekere dag de grenzen van deze constructie te ontdekken,te begrijpen dat de ruimte geen drie dimensies heeft,niets meer en niets minder,zoals een dier vierpotig of tweepotig is,dat de dimensies door de verschillende meetsystemen worden onttrokken aan een dimensionaliteit,een polymorf Zijn,dat ze alle rechtvaardigt zonder volledig door een enkele ervan te worden uitgedrukt. Descartes had gelijk toen hij de ruimte wilde bevrijden.'(bladzijde 36-37 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu weer verder met Cantos 4 Ezra Pound vertaald door Rein Bloem. ‘So-Gioku,die sprak:/ ‘Deze wind is des konings,/ Deze wind is de wind van het paleis/ En schudt de fonteinen van de keizer.’/ En Ran-ti opende zijn kraag:/ ‘Deze wind raast in de buidel van de aarde,/ slaat het water stormenderhand;/ Geen wind is des konings./ Laat iedere koe haar kalf behouden.’/ ‘Deze wind is gevangen in gazen gordijnen…’/ ‘Geen wind is des konings…’/// De kameeldrijvers zitten in de bocht van de trappen,/ blikken neer op Echatan’s geordende straten,/ ‘Danaë! Danaë!/ Welke wind is des konings?’/ Rook hangt boven de stroom,/ Perzikbomen schudden blinkend loof in het water,/ Geluid drijft in de avonddauw,/ De boot schuurt aan de oever,/ Gouden daken boven zwart water,/ Drie stappen in het open veld,/ Grijze grenspalen leiden naar…/// Père Henri Jacques sprak wel met de Sennin,op Rokku,/ Rokku de berg,tussen de rots en de ceders,/ Polhonac,/ Zoals Gyges op Thraciese schotels het feest voorbereidde,/ Cabestan, Tereus,/ Het is Cabestan’s hart in de dis,/ Vidal,of Ecbatan,op de gouden toren in Ecbatan/ Ligt de bruid van de god,ligt maar en wacht de gouden regen,/ Bij de Garonne. ‘Saave!’/ De Garonne is dik als verf,/ Processie,- ‘Et sa’ave, sa’ave, sa’ave Regina!’-/ Beweegt als een worm,in de menigte./ Adige,dunne glans van beelden,/ Over de Adige,door Stefano,Madonna in hortulo,/ Zoals Cavalcanti haar zag./ De hielen van de Kentaur in de aarden leem geplant./ En wij zitten hier…/ daar in de arena…/ (bladzijde 39 en 41 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd met Cantos 6.