met Kiene Brillenburg Wurth. ‘Ook in de achttiende eeuw zien we vooral de verschillen tussen woord- en beeldkunsten benadrukt. Woorden tegenover beelden,zichtbaarheid tegenover onzichtbaarheid,temporaliteit tegenover ruimtelijkheid – het zijn tegenstellingen die in het denken over kunst zijn vastgeroest sinds Gotthold Ephraim Lessing ze in de achttiende eeuw in het leven riep in zijn ‘ Laokoon oder Uber die Grenzen der Mahlerey und Poesie’ (1766). Woorden las je volgens Lessing achter elkaar zodat ze door de tijd bepaald waren,terwijl beelden bij de ruimtelijke kunsten hoorden,omdat je ze in een oogopslag kon zien. Woordkunst was temporeel,beeldende kunst was spatieel. Of althans woordkunst was beter temporeel dan beeldende kunst. Beeldende kunst moest het hebben van het ene pregnante moment,zoals het beroemde beeldhouwwerk ‘Laocoon en zijn zonen’ het moment uitbeeldt vlak voordat Laocoon en zijn zonen verzwolgen worden door de slangen uit zee.'(bladzijde 152-153) Wordt vervolgd.