met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins ins andere geht’. ‘Nu pas bewonder ik de techniek van de expressie,en het vermogen een eigen dictie te ontwikkelen,zodat er voor retoriek in de zin van algemene beweringen geen plaats blijft,en er hoe dan ook niets meer te beweren valt dan datgene wat er aan de hand is,onbegrijpelijkerwijs. Zodat je als lezer,in plaats van te annexeren,aangeraakt wordt,gehinderd en gestoken,in je eigen obstinate en misschien allang tot mechaniek verstarde werkelijkheid. Want de poëzie is levend gebleven op het moment,lang geleden,van de optimale stilering en vastlegging. ‘En de toeschouwer,bevend,/ Als een langgerekte vezel gesleept// Door een doodstille giftigheid/ En een wier,harig als intieme delen.’ Blijkbaar is er iets geobjectiveerd,ben ik een stelling gaan innemen van waaruit ik veeleer oordeel dan onderga,na al de vroegere overmaat van betrekkingswaan. Dat is spijtig want er is geen terug. Blijkbaar doet het er niet meer toe – ginds in de donkerten en diepten van het bestaan waar het geheim van de oorsprong lag – wat ver van mij worden moet. En blijft er alleen een rare,veel te universele verplichting over:alles en iedereen in zijn eigen licht te bezien,tot je er bij neervalt. Zie de vijf kraaien die boven het sparrenbosje vliegoefeningen doen in de storm die om het huis niet meer loeit maar zingt en zucht,zie met het blote oog vanachter de ruit hoe wel vijftig kilometer hiervandaan de witte branding huizenhoog tegen een nat,zwart eilandje slaat. Zie,dwars door het grauwe,lage,voortgejaagde wolkendek heen,de uitzinnig fonkelende en weelderige hemel met Melkweg en vallende sterren,zoals die een paar nachten geleden in volle luister openstond en er altijd is,hoe gekmakend de gedachte daaraan ook mag zijn omdat mijn rare verplichting er nog veel dringender bij wordt. Wanneer begint eindelijk het lustvolle vegeteren? Ook mijn verblijf in herfstig Ierland is een herneming:tien jaar geleden heb ik door noodzaak gedreven mijn uitwisseling met het landschap beschreven.'(Bladzijde 14) Wordt vervolgd. Nu weer aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘Hij vroeg haar uit zijn ogen te stappen.'(blz.53) ‘Hij schreef zijn romans niet. Hij liep ze.'(blz. 55) ‘De enige verstandige denkers die hij verdraagt,zijn de Chinezen. Er is zoveel ruimte naar hen toe,ze perken je niet in,wat mooi is de schranderheid,zegt hij tegen zichzelf,in de verte!'(blz.55) Wordt vervolgd.