met het essay ‘De imperatieven’ van Anneke Brassinga. ‘Maar die superioriteit is zo evident dat die bijna het enige is waar we niet aan kunnen twijfelen. Op het moment dat dit iets,de gemeenschappelijke essentie van onze impressies,door ons wordt ervaren,ondergaan wij een genot dat ongeëvenaard is,en zolang het voortduurt weten wij dat de dood van geen enkele betekenis is. En wanneer we,na het lezen van bladzijden waarin de meest verheven gedachten en schoonste gevoelens zijn uitgedrukt,hebben gezegd:”Niet slecht,” wanneer we daarna,zonder overigens te begrijpen waarom,in een ogenschijnlijk nogal onbelangwekkend woord opeens een greintje van die essentie opschuiven,dan weten we dat daar het mooie leeft.’ Wat begint met de esthetische impressie die het lelijke omtovert tot schoonheid en het onbeduidende met betekenis bezielt,plant zich als ervaring voort naar de diepere lagen van het geheugen,en wat terugkeert naar het oppervlak van het bewustzijn is een koor van indrukken waar de essentie van hun waarheid opklinkt. En ik,na al die jaren nog niet uitgekeken op de avondlucht,de middaglucht,de ochtendlucht,begrijp eindelijk waarom. Het is de herhaling en het verschil.de aanwas en de gelijksoortigheid. Het is mijn onsterfelijkheid,die met mij teloor zal gaan. Wat Proust schrijft is bijna altijd bruikbaar en door de lezer toe te passen op zichzelf. Het is of hij al schrijvend niet alleen nadenkt maar ook de reis naar het diepst van de herhaling maakt – of zoals de postbode in Meudon vandaag zei:’Il faut pas seulement penser,il faut réfléchir.’De lezer maakt die afdaling mee en peilt tegelijkertijd de echo’s die Prousts overwegingen in zijn eigen geheugen wakker roepen. Lezen wordt daarmee tot een dubbele ervaring – zoals Proust al schrijvend ook het schoonheidsmoment van de zonnestraal op het balkon verdubbelt,van een echo voorziet,door even verderop een toekomstige herinnering in Venetië te situeren:hoe hij daar omstreeks het middaguur komt aanvaren en zijn moeder hem,vanachter het open Venetiaanse ‘glimlachende’ boograam,hoort roepen.'(bladzijde 59 -60) In dit gedeelte staan voor mij essentiële opmerkingen over lezen en ervaring en denken. Brassinga duikt briljant de diepte in. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Slotsom’. ‘Vreemde zinnen – ondraaglijk totdat je ze gedroomd hebt.’ (blz. 86) ‘Volg een gedachte zeven zinnen lang. Als dat lukt,is ze ook verder te volgen.'(blz. 87) ‘Het woord,vroeger het kiemwoord van de Eerste Wereldoorlog en nu het eindwoord van de eeuw. De atoombom was dus overbodig. Het is van zichzelf voldoende geweest. Het ongeluk kwam niet uit het oosten. Het kwam uit het oude Oostenrijk.'(blz. 89) ‘Gedachten die ontstaan door het breken van taal – alleen geldig als ze het breken achter zich laten. Het breken zelf is ijdel,het is een lege traditie van deze voorbije eeuw geworden.'(blz. 91) Wordt vervolgd.